Jan Jacobs In de schaduw van Franciscus
de Nederlandse Minderbroeders-Kapucijnen
Gedrukt boek
De Minderbroeders-Kapucijnen ontlenen hun naam aan de kapoets: de lange puntmutsachtige kap, vastgenaaid aan het vormloze habijt van stugge, zware stof dat zij sinds hun stichting in 1525/’28 dragen. Zelf noemden zij zich in het verleden ook wel ‘Franciscuszonen’. Hoe zij dat zoonschap van Franciscus van Assisi (1182-1226) de voorbije eeuwen in Nederland in praktijk hebben gebracht, wordt helder en met veel sprekende details in dit boek beschreven. Veel aandacht gaat daarbij uit naar de bredere kerkpolitieke en sociaal-culturele context waarin dat kapucijnenleven zich hier heeft afgespeeld. Het verhaal begint in 1585. Toen vertrokken vier kapucijnen uit Parijs naar Antwerpen. Vanuit die handelsmetropool aan de Schelde breidde de orde zich over heel Noordwest-Europa uit, het eerst in de Zuidelijke Nederlanden. Hier kwam de orde tot grote bloei totdat de Franse Revolutie aan die bloei een einde maakte. Vanaf 1830 volgde een voorzichtig herstel waarbij Nederlanders en Belgen aanvankelijk samen optrokken. Maar na een moeizaam scheidingsproces kwamen er in 1882 twee aparte provincies. De Nederlandse provincie ontwikkelde zich in de jaren nadien tot een leef- en werkgemeenschap binnen het wereldwijde ordeverband met een eigen kleur. Levend achter de muren van hun sobere en streng ogende kloosters, eerst alleen in Noord-Brabant maar al snel ook in andere provincies trok een groeiend aantal kapucijnen steeds weer opnieuw de wereld in om kwetsbare groepen bij te staan en hun de weg naar God te wijzen. Daarbij richtten zij zich vooral op de jeugd in de achterstandswijken van de grote steden, op woonwagenbewoners, op zeelieden in de havens van Rotterdam en Amsterdam, op Nederlandse gastarbeiders in het Duitse Ruhrgebied en - na de Tweede Wereldoorlog - op Heimatvertriebenen in de Duitse diaspora. Over de sociale problemen waarmee zij in hun werk werden geconfronteerd, schreven zij in hun talrijke tijdschriften: kritisch, maar tevens oplossingen aanreikend. Vanaf 1905 werkten Nederlandse kapucijnen ook op Borneo en later op Sumatra, in Chili en in Tanzania. Ook hier gingen apostolaatswerk en sociale actie steeds hand in hand. Na een periode van bloei moesten de kapucijnen aan het einde van de twintigste eeuw constateren dat zij in Nederland aan een grens waren gekomen. Leden werden steeds ouder en van nieuwe aanwas was nauwelijks nog sprake. Hoe zij in die situatie van neergang het franciscaans charisma levend hebben gehouden, vormt een belangrijk onderdeel van dit verhaal over een veelkleurige en soms eigengereide broederschap van denkers, maar vooral van doeners.
Meer informatie
Je leent dit boek bij je eigen Bibliotheek. Vul de vier cijfers van je postcode in en vind je Bibliotheek.